Spotlicht
In de verte zie ik witte lichtjes opdoemen en ik versnel mijn pas. Aan beide zijden beschut door de brede flanken van de duinen, de grond aan de voet dor en rimpelig.
‘Kun je ze voor me beschrijven?’ zou mijn zusje me bij thuiskomst vragen. Ik oefen alvast wat met termen als ‘rimpelig’ – in werkelijkheid is het pad de rust zelve, het zand ligt stil. Vandaag moet de ervaring worden die we nog jarenlang zullen doorvertellen. Vol bravoure bij een kampvuur, of fluisterend in bed.
Begin mei ontving ik de uitnodiging. Een grote witte envelop, met een zachtgeel gekleurde kaart erin. ‘Jasmijn en Bart’, stond erop. Het was genoeg om me te doen realiseren dat ik onvoldoende gedaan had om haar vast te houden.
De kou snijdt me in mijn oren en ik trek mijn muts meer naar beneden. Dit pad door de duinen draalt eindeloos voort. Ik loop, maar lijk niet dichter bij de lichtjes te komen. Ik had een busje kunnen nemen naar het huis waarin gevierd wordt, maar een wandeling leek me een langzamere keuze. Misschien kan ik zo het slotstuk van de avond uitstellen. De hemel duwt op de duintoppen met al haar grijze gewicht.
Waarom ik gekomen was, zouden de vrienden van Jasmijn zich afvragen. ‘Is dat wel verstandig?’ fluisteren ze in elkaars oren, hun adem als een hijgerige sticker op elkaars lellen. Een beetje bruiloftsdrama is altijd lekker. Ik richt mijn borst op. Ik heb gewoon een uitnodiging ontvangen, net als ieder ander.
*
Eenmaal aan het einde van het pad en omringd door houtkleurige blokhutten en mensen zonder jas aan, ga ik op zoek naar de gastvrouw. Die zal mij een plek aanwijzen waar ik kan gaan zitten, om vervolgens keurig het spektakel te aanschouwen, en een traan te laten op de juiste momenten. Vanaf de plechtigheid zit ik hopelijk precies in haar blikveld; een spotlicht op onze herinneringen.
Een groepje vrouwen in zachtgele jurken kijkt nieuwsgierig naar mij – indringer extraordinaire! Ik herken de gezichten. Na een slinger tussen de hutjes door, beland ik op een open grasveld dat uitkijkt op een bleke duinpan. De helmgrassen wuiven stilletjes mee met de stroom van de wind. Er staan een paar rijen stoelen klaar, met kleine schapenvellen erop. Zacht op hard. Plots voel ik iets nat op mijn neus dwarrelen. Achter mij ontstaat een koor van kreetjes: het is begonnen met sneeuwen.
Ik draai me om en daar is Jasmijn. Ze draagt een muts, net als ik, en haar krullen vallen in de kraag van haar jas. Geen trouwjurk. Alsof ze weet dat ik er dan misschien, geheel plotseling, een schaar in zou zetten. Zocht ze mij? We zijn als twee ingepakte matroesjkapoppetjes in een zee van galagenodigden.
‘Hallo,’ zeg ik, en schuifel met mijn voet over de harde grond.
‘Ik wist niet of je zou komen,’ zegt Jasmijn. Ze kijkt naar beneden, maar corrigeert zichzelf.
‘Mijn vrienden hebben mij overgehaald,’ zeg ik.
We grinniken in ongemak, omdat we vrezen dat ik lieg, en kijken als één naar de duinen. Oude patronen.
‘Ik moet-,’ zegt Jasmijn, en gebaart naar binnen, onhandig, met een schuldige knik. Haar wangen zijn rozig in de kou. Ik raak ze niet aan. Ik wil die schuld niet opvangen.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Ga jij je maar klaarmaken. Ik zie je zo.’
Ze glimlacht, dankbaar, en vlucht naar binnen. De gemiste kansen volgen haar op de hielen.
Om ons heen zie ik de vriendinnen in geel weer helderder in focus, hun gezichten lang van ongenoegen. Als in een geoefende choreografie draaien ze zich één voor één om. Dan gaan ze achter de bruid aan.
Jasmijn. Jasmijn is de bruid.
Ik hef mijn kin de lucht in, de sneeuw maakt mijn gezicht nat. ‘Een stapeltje vlokken bedekte elk stukje oppervlakte van mijn huid,’ zou ik later tegen mijn zusje zeggen. In werkelijkheid schud ik de ijzel van mijn wangen, als een hond.
Met mijn ogen claim ik mijn stoel. De avond is nog jong.
-> Dit verhaal is gepubliceerd in LFK Magazine, editie 12.